Onder de Wet werk en zekerheid die in 2015 van kracht werd, zijn de ontslagregels aanzienlijk gewijzigd. De transitievergoeding heeft zijn intrede gedaan. Deze is van toepassing op werknemers die na minimaal 2 dienstjaren onvrijwillig een onderneming moeten verlaten. Dit geldt dus ook als u contracten na 2 jaar niet wilt verlengen.
De transitievergoeding is afhankelijk van dienstjaren en maandsalaris.
Onder strenge voorwaarden kunnen kleine werkgevers (tot 25 werknemers) een beroep doen op een overbruggingsregeling waardoor zij een lagere transitievergoeding hoeven te betalen. Indien aan alle eisen wordt voldaan dan kunnen voor de berekening van de duur van de arbeidsovereenkomst de maanden die zijn gelegen voor 1 mei 2013 buiten beschouwing worden gelaten. In dat geval is de transitievergoeding (aanzienlijk) minder dan zonder toepassing van deze tijdelijke regeling (tot 1 januari 2020).
Voorwaarden overbruggingsregeling mkb
Om voor de overbruggingsregeling in aanmerking te komen gelden de volgende strenge, cumulatieve voorwaarden:
– het moet gaan om een kleine werkgever: gemiddeld minder dan 25 werknemers in
dienst in de tweede helft van het vorige kalenderjaar; en
– de arbeidsovereenkomst is geëindigd wegens bedrijfseconomische omstandigheden,
die het gevolg zijn van de slechte financiële situatie; waarbij het netto resultaat van de
onderneming over de drie voorafgaande boekjaren kleiner is geweest dan nul; en
– de waarde van het eigen vermogen negatief was aan het einde van het voorafgaande
boekjaar; en
– binnen de onderneming aan het einde van het voorafgaande boekjaar, de waarde van
de vlottende activa kleiner is dan de kortlopende schulden.
Alleen wanneer al alle bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, kunnen de dienstjaren voor 1 mei 2013 bij de berekening buiten beschouwing worden gelaten bij het bepalen van de hoogte van de transitievergoeding.
Werkgevers kunnen bij de ontslagaanvraag aan het UWV hieromtrent een verklaring vragen.
Inmiddels is er de nodige (lagere) rechtspraak over dit onderwerp. Daaruit kan kort gezegd het volgende worden afgeleid:
De meeste rechters achten zich niet gebonden aan een eventuele afwijzing van het UWV en de daarbij overgelegde cijfers. Rechters toetsen aan het op dat moment aan hen ter beschikking gestelde cijfermateriaal. Bovendien lijkt er door rechters, meer dan door UWV, ook rekening te worden gehouden met de bedoeling van de regeling.
Overigens nog geen reden voor een juichstemming, want er zijn ook tegenstrijdige uitspraken.